Hoe belangrijk was het voor jou om over het verlies van je moeder te kunnen praten?
‘Echt heel belangrijk. Juist op het werk vond ik het belangrijk om te kunnen benoemen wat mij zo in beslag nam. Soms was vijf minuten al genoeg. Maar ik vond het tegelijk ook heel moeilijk om er weer over te beginnen. Een half jaar na mijn moeders dood vond ik het bijvoorbeeld zó zwaar. Ik miste haar zó erg. Maar ik schaamde me ook dat het niet zo goed met me ging. Ik was bang dat als ik dat zou vertellen, mensen zouden denken: heb je haar weer met die dode moeder. Dat ze het raar vonden als ik er wéér over begon. Of dat ze me zat waren. Ik vond het echt moeilijk om te benoemen dat ik het zo moeilijk had met haar dood. Dat het met mij niet goed ging. Maar als ik het toch deed, pakte het nooit fout uit.’
Hoe heb je de schroom overwonnen om opnieuw te praten over wat het gemis met je deed te benoemen?
‘Eigenlijk heb ik die schroom nu pas, vijf jaar na haar dood, echt overwonnen. De vele reacties van jongeren op mijn documentaire Ik rouw van jou hebben me daarbij erg geholpen. Zoveel jongeren herkenden zich in mijn zoektocht. Ze hadden wat aan mijn woorden, aan mijn emoties. Toen was het voor mij heel duidelijk dat het erg belangrijk is om het over rouwen te hebben. Om er met elkaar over te blijven praten.’
Is praten over wat rouwen juist voor jongeren moeilijk?
‘Ja, ik denk het wel. De druk om goed te presteren is zò groot, juist onder twintigers en dertigers. Het draait zo erg om het perfecte leven hebben, er goed uitzien, gezond eten, leuk werken. Dat komt ook door social media. Look at me. Kijk eens hoe goed het met me gaat. Living the dream. Dat matcht natuurlijk niet fijn met een dode moeder. Verdriet delen, zeggen dat het niet goed met je gaat, is wel een beetje een taboe. Helemaal voor mannen.’
Hoe ging jij om met die schroom om je verdriet te benoemen?
‘Ik doe vaak eerst iets en denk dan pas na. Dat pakt vaak niet goed uit, maar bij rouwen juist wel. Ik begon steeds meer te delen. Over het gemis, hoe ik mij voelde, mijn emoties. Dat is heel belangrijk geweest. Het bleek ook nooit fout uit te pakken en het deed mij erg goed om het erover te hebben. En doordat ik meer deelde, vroegen collega’s er ook regelmatig naar. Dat was fijn. Je begrijpt elkaar beter als je benoemt wat er met je aan de hand is. Helemaal vol zitten en er niet over praten, dat werkt niet.’