CNV: van kampioen flexwerk naar kampioen werkzekerheid

Eindelijk een einde aan de flexuitwassen. Deze brief biedt werkend Nederland de zekerheid waar wij al jaren voor strijden. Zo typeert het CNV de arbeidsmarktbrief van het kabinet die zojuist is gepubliceerd.

‘Met deze brief gaat Nederland van kampioen flexwerk naar kampioen werkzekerheid. Twee miljoen mensen werken momenteel onder een onzeker contract. Een aantal dat de afgelopen 10 jaar is geëxplodeerd. Zij weten niet of ze morgen nog werk hebben en rond kunnen komen. Deze brief stelt paal en perk aan de ongebreidelde flexuitwassen,’ aldus Piet Fortuin, CNV-voorzitter.

‘Het is voor het CNV onacceptabel dat zoveel werkenden geen zeker inkomen hebben. Vooral met deze hoge inflatie. Rijen voor de voedselbank horen niet bij een welvarend Nederland. We zijn daarom blij dat het kabinet dit flexwerk een halt toeroept. Een zeker en stabiel inkomen voor iedereen, dat is ons streven en daar komt deze brief sterk in tegemoet.’

Het CNV viert deze mijlpaal maar is scherp op het vervolg. ‘We zijn er nog niet. Alles draait straks om de daadwerkelijke handhaving. We zullen erop toezien dat het aantal flexwerkers inderdaad drastisch daalt. En werkgevers geen nieuwe zijpaadjes bewandelen om flexwerkers uit te buiten. Voor nu vieren we echter deze mijlpaal.’

Wat staat er in de brief?

Er komt een einde aan de doorgeslagen flexibilsering van onze arbeidsmarkt. Bij structureel werk hoort een vast contract, flexcontracten en zzp kunnen alleen wanneer het werk daar aanleiding toe geeft. Dat is het doel beschreven in de uitgebreide arbeidsmarktbrief die minister Van Gennip van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vandaag naar de Tweede Kamer heeft gestuurd. In deze brief staat de uitwerking van alle arbeidsmarkthervormingen in het coalitieakkoord. Die hervormingen zijn gebaseerd op het advies van de sociale partners (vakbonden en werkgeversorganisaties) in het MLT advies van de Sociaal-Economische Raad (SER).

Op basis van die uitwerking gaat wet- regelgeving gemaakt worden die zorgt dat de beoogde verandering werkelijkheid wordt. De brief kent vijf hoofdpunten:

Bij structureel werk hoort een vast contract

Werkenden en werkgevenden kiezen voor een contractvorm (vast contract, flexcontract, of zzp) die past bij het soort werk en de persoonlijke voorkeuren van de werkende. Op dit moment zijn belastingvoordelen, het ontbreken van sociale zekerheid en andere kostenbesparingen (te) vaak bepalend in die keuze. Dit gaat ten koste van de werkende.

Dat gaat veranderen. Zo komt er een verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen en wordt de fiscale behandeling van zzp’ers en werknemers gelijker gemaakt. Ook wordt in de wet het onderscheid tussen werken als zzp’er en werknemer verduidelijkt. Hierdoor is het niet meer mogelijk om iemand als zzp’er te laten werken terwijl overduidelijk is dat hij of zij hetzelfde doet als een werknemer en er van ondernemerschap helemaal geen sprake is.

Meer zekerheid bij flexwerk

Werknemers in flexibele contracten krijgen meer zekerheid. Werknemers met een oproepcontract krijgen meer zekerheid over hun inkomen en werkrooster. Het huidige oproepcontract wordt afgeschaft en vervangen door een basiscontract. Hierin staat op voorhand een bandbreedte met een zeker aantal te werken uren en tijden binnen welke een flexwerker ingeroosterd kan worden.

Werknemers die via een uitzendbureau werken, krijgen sneller een contract met meer zekerheid. Hun bredere arbeidsvoorwaarden zoals bijvoorbeeld pensioen, worden gelijk getrokken met die van de werknemers van de organisatie waar ze als uitzendkracht werken.

Bij tijdelijke contracten is straks niet meer mogelijk deze via een draaideurconstructie eindeloos tijdelijk te verlengen. Voorheen kon dit door een keten van tijdelijke contracten te onderbreken met een wachttermijn van zes maanden, om daarna een nieuwe keten te starten. Die wachttermijn vervalt.

Oudere werknemers van boven de zestig krijgen de zekerheid dat ze bij werkloosheid niet in de bijstand belanden: de zogeheten IOW-regeling wordt verlengd.

Schijnzelfstandigheid tegengaan

Er gaat weer gehandhaafd worden op schijnzelfstandigheid. Nu is de handhaving daarop opgeschort. Dit betekent dat de manier waarop een zzp’er werkt duidelijk moet verschillen ten opzichte van een werknemer. Dit is belangrijk, want wanneer een zzp’er hetzelfde werk verricht als een werknemer ondermijnt dit de positie van de werknemer (en het sociale stelsel als geheel).

Om de handhaving te vergemakkelijken wordt het onderscheid tussen werknemers en zzp’ers verder verduidelijkt. Ook kunnen werkenden die op een laag tarief werken (€ 30 a € 35, wordt nog nader bepaald) gemakkelijker werknemerschap opeisen.

Eerder duidelijkheid over re-integratieverplichtingen voor kleinere werkgevers

Kleinere werkgevers krijgen eerder duidelijkheid over hun re-integratieverplichtingen voor langdurige zieke werknemers. Aan de periode van loondoorbetaling van twee jaar verandert daarbij niets. Na een jaar ziekte kunnen werkgever en werknemer gezamenlijk kiezen voor re-integratie bij een andere werkgever. De werkgever kan dan gemakkelijker een vervanger in dienst nemen.

De werkgever kan er ook voor kiezen na een jaar het UWV de re-integratie tot dat moment te laten toetsen. Daarbij gaat het om de voortgang van de re-integratie en het perspectief op herstel. Deze toets moet gebeuren voordat de re-integratie bij een andere werkgever kan worden ingezet.

Kleinere werkgevers kunnen er ook voor kiezen de huidige regels rondom re-integratie te blijven volgen.

Een nieuwe regeling voor behoud werknemers bij crisis en calamiteiten

Bedrijven kunnen bij calamiteiten en crises hun werknemers aan zich blijven binden. Er komt een Crisisregeling Personeelsbehoud (CP), waar werkgevers aanspraak op kunnen maken wanneer er over het geheel van de onderneming 20% minder werk is. Het moet gaan om crises en calamiteiten die buiten het normale ondernemersrisico liggen, zoals een pandemie. Met de regeling kunnen werkgevers maximaal zes maanden lang werknemers makkelijker herplaatsen op een andere vestiging van het bedrijf waar wél werk is.

Ook kan de werkgever ervoor kiezen om werknemers minimaal 20% minder te laten werken. Over de niet-gewerkte uren wordt 80% loon betaald, waarbij het totale loon niet meer dan 10% mag dalen. Ook mag het inkomen van de werknemer niet onder het wettelijk minimumloon uitkomen. Als de werkgever hiervoor kiest, kan deze een tegemoetkoming van 60% voor de loonkosten van de niet-gewerkte uren aanvragen. Hier moet de ondernemingsraad mee instemmen, en de vakbonden moeten op de hoogte worden gesteld.

Altijd van werk naar werk

Belangrijk onderdeel van de arbeidsmarkthervormingen is een grotere inzet op een ‘leven lang ontwikkelen’ (LLO). Ook komt er betere dienstverlening aan (werkende) werkzoekenden, of mensen met vragen over een nieuwe opleiding. Er komt een structurele publiek-private samenwerking van sociale partners, UWV, gemeenten en onderwijs.

In iedere arbeidsmarktregio (er zijn er 35 verspreid over het land) komt minimaal één herkenbaar loket waar werkzoekenden en werkgevers terecht kunnen met al hun arbeidsmarkt-gerelateerde vragen. Hierbij zijn vakbonden verantwoordelijk voor de dienstverlening aan werkenden, en het UWV en gemeenten voor niet-werkenden. De samenwerkingspartners vullen elkaar aan met diensten en instrumenten waar nodig.