Hoe kijk je terug op je eerste jaar als voorzitter van de raad?
‘Voordat ik voorzitter werd, kende ik de Onderwijsraad al goed vanuit het werkveld. Ik heb het altijd gezien als een heel krachtig orgaan dat vanuit breed perspectief licht werpt op belangrijke, ‘Kijk verder dan een enkele regeerperiode’ maar vaak ingewikkelde thema’s. Denk aan kwaliteit van onderwijs, stelselinrichting, kansengelijkheid en het lerarentekort. De onafhankelijkheid van de raad vind ik een groot goed, net als het oog voor de lange termijn. Juist in een turbulent jaar als dit - met de val van het kabinet, een demissionaire minister en nu een nieuwe formatie - is opnieuw gebleken hoe belangrijk die stabiele lijn is.’
Voor welke dossiers hebben jullie je afgelopen periode hard gemaakt?
‘Een belangrijk thema waarover we ons hebben gebogen, is het borgen van bekwaamheid bij startende leraren. Daar was veel vraag naar vanuit het veld, mede door de groeiende zij-instroom. Er zijn steeds meer (gepersonaliseerde) routes naar het vak, met als gevolg dat de verschillen soms groot zijn in wat starters beheersen. In ons advies pleiten wij onder meer voor uniforme eindtoetsen op de opleidingen en landelijke richtlijnen voor praktijkbeoordelingen. Een ander dossier is taaldiversiteit. Een groot deel van de leerlingen in het primair onderwijs heeft een andere thuistaal dan het Nederlands. Bijvoorbeeld door een migratieachtergrond of omdat binnen het gezin de streektaal wordt gevoerd. Voor leraren is dit een uitdaging. Hoe leer je deze kinderen de Nederlandse taal? Vaak ontbreekt een helder schoolbeleid over de omgang met talige diversiteit. Met het advies dat we hebben opgesteld, hopen we teams te helpen. Zo raden wij aan om de thuistaal te benutten, ook bij de andere vakken. Uit onderzoek is namelijk gebleken dat dit goed werkt.’